Ik sta voor een raam.
Ik zie woorden komen.
Sommige woorden herken ik:
ofschoon, rood, alvorens,
niettegenstaande in zijn wapperende jas,
waarachtigheid, onvolkomen...
Sommige klimmen op elkaars schouders.
'Wie ben jij?' roepen ze.
'Bewolkt,' roep ik.
'Zwaar of half?' vragen ze.
'Licht,' zeg ik. 'Licht bewolkt.'
Ik sla mijn ogen neer.
Ik wou dat ik glinsterend was
of enigzins
of liever nog: desalniettemin.
Het begint te regenen.
Ofschoon kijkt omhoog, haar wangen worden nat.
Wijd en zijd hollen weg.
Duisternis valt.
-Toon Tellegen, 1998-
No comments:
Post a Comment